België werd in 1830 onafhankelijk. Tussen 1970 en 1993 evolueerde het land naar een efficiëntere federale structuur. Dit gebeurde via zes staatshervormingen (in 1970, 1980, 1988-89, 1993 en 2001). Het eerste artikel van de Belgische grondwet luidt vandaag: "België is een federale staat, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten".
De herverdeling van de macht verliep langs twee lijnen. De eerste lijn heeft betrekking op taal en, in bredere zin, op alles wat met cultuur te maken heeft. Een en ander resulteerde in de oprichting van gemeenschappen. Het begrip 'gemeenschap' verwijst naar de personen die samen een gemeenschap vormen op basis van de band die hen verenigt, namelijk hun taal en cultuur. België ligt op de breuklijn van de Germaanse en de Latijnse culturen. Een en ander verklaart waarom het land drie officiële talen heeft: Nederlands, Frans en Duits. Precies die 3 talen resulteerden in drie gemeenschappen: de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap.
Daar die gemeenschappen uitgaan van het concept "taal" en taal "samenhangt met het individu", beschikken zij over tal van andere bevoegdheden. Zo zijn de gemeenschappen bevoegd voor cultuur (o.m. theater, bibliotheken, audiovisuele media), onderwijs, taalgebruik en persoonsgebonden materies zoals de volksgezondheid (curatieve en preventieve geneeskunde) en welzijn (o.m. kinderbescherming, sociale & gezinsbijstand, migrantopvang). Zij zijn ook bevoegd voor wetenschappelijk onderzoek en de internationale betrekkingen, die daarmee verband houden.
Economische belangen en meer bepaald de drang naar economische autonomie lagen ten grondslag aan de tweede pijler in de staatshervorming. Een en ander resulteerde in de oprichting van de drie gewesten: het Vlaamse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest. Tot op zekere hoogte zijn ze te vergelijken met ‘Bundesländer'.
Hun bevoegdheden zijn in de loop van staathervormingen geleidelijk uitgebreid. Bij de tweede staatshervorming van 1980 kregen het Vlaamse en Waalse Gewest een eigen parlement en een eigen regering. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou die instellingen pas bij de derde staatshervorming in 1988-89 verwerven. De bevolking kiest om de vijf jaar rechtstreeks de leden van de deelstaatparlementen.
De gewesten hebben bevoegdheden die verband houden met hun regio en meer bepaald het territorium. Gewestelijke bevoegdheden betreffen economie, werkgelegenheid, landbouw, waterbeleid, huisvesting, openbare werken, energie, vervoer (niet de nationale spoorwegen), milieu, ruimtelijke ordening, natuurbehoud, buitenlandse handel, toezicht op de provincies, gemeenten en intercommunales. Ook hier geldt dat zij bevoegd zijn voor wetenschappelijk onderzoek en de internationale betrekkingen, die met die competenties verband houden.
In Vlaanderen werden de gemeenschaps- en de gewestelijke bevoegdheden samengebracht onder één parlement en één regering.
De federale staat behoudt bevoegdheden op het gebied van o.m. het buitenlands beleid, defensie, justitie, financiën, de sociale zekerheid, onderdelen van het gezondheidsbeleid en binnenlandse zaken. Een en ander belet geenszins dat de gemeenschappen en de gewesten een eigen buitenlands beleid kunnen voeren.
Regionale eigenheden en culturele identiteiten verzoenen binnen een federale staatsstructuur is geen sinecure, biedt echter het voordeel dat de besluitvorming dichter bij de burger wordt gebracht.